Billeder på siden
PDF
ePub
[ocr errors][merged small]

INLEIDING.

Het behoeft geen betoog, dat hetgeen in den aard van onze menschelijke kennis als zoodanig ligt, gelden moet van onze kennis op ieder bizonder gebied. Natuurlijk kan deze op 'n bepaald terrein van wetenschap bizondere, met den bizonderen aard van haar voorwerp samenhangende, eigenaardigheden bezitten. Maar de eigenaardigheden dier kennis mogen toch nooit in strijd zijn met het karakter, dat ze om kennis" te zijn niet kan ontberen 1). Hieruit volgt onmiddellijk, dat in het geheel der gedachten van iemand, die de kenleer en 'n bizondere wetenschap behandeld heeft, de laatste in overeenstemming behoort te zijn met de eerste en ook inderdaad zijn zal, naarmate beide aan hun ideaal beantwoorden. In de kenleer toch spreekt hij zich uit over de grondbeginselen en regels, waardoor zijns inziens al ons denken beheerscht

[ocr errors]

1) R. Descartes, Regulae ad directionem ingenii, Regula I (ed. van Blaev 1701, Dl. X) „. ... cum scientiae omnes nihil aliud sint quam humana sapientia, quae semper una et eadem manet, quantumvis differentibus subjectis applicata, nec majorem ab illis distinctionem mutuatur, quam solis lumen a rerum, quas illustrat, varietate....”

Kenleer en bizondere

weten

schappen.

en de aard van al onze kennis, in de kenleer zelve zoowel als in de bizondere wetenschappen, bepaald wordt.

Daarmee wil allerminst 'n vaste regel gegeven zijn met betrekking tot het feitelijk tot stand komen van die overeenstemming in het geheel van iemands overtuigingen, alsof men b.v. eerst 'n leer van het kenvermogen zou opstellen om dan, nadat deze geheel onafhankelijk in orde is gebracht, daarnaar de opvattingen in 'n bizonder vak in te richten. Er grijpt hier in werkelijkheid schier altijd 'n gedurige wisselwerking plaats. Het valt immers niet te loochenen, dat de opvattingen omtrent den aard der kennis, door iemand in één of meer bizondere wetenschappen opgedaan, van grooten invloed kunnen zijn op het karakter dat hij in de kenleer aan onze menschelijke kennis in 't algemeen zal toeschrijven, ja hij kan dit laatste eigenlijk niet buiten de eerste om leeren kennen. Maar ook omgekeerd zijn die opvattingen omtrent den aard onzer kennis op 'n bizonder veld van wetenschap dikwijls reeds bepaald door kennistheoretische opvattingen omtrent den aard onzer kennis in 't algemeen, die ze dan later weer moeten helpen steunen. Bij dezen zal het één, bij genen het ander overheerschend zijn. Het woord van Spruijt, hierboven als motto geplaatst, beziet de zaak slechts van één kant. Het kán zijn, dat bij velen de richting, die hun ethiek zal nemen, afhangt van de vraag of ze in de kenleer denken in Kantiaanschen dan wel in empiristischen geest. Maar 't is even goed mogelijk, dat voor anderen de vraag of ze in de kenleer in Kantiaanschen dan wel in empiristischen geest zullen denken, afhangt van de richting, die ze in de ethiek toegedaan zijn.

« ForrigeFortsæt »