Billeder på siden
PDF
ePub

herleid heeft tot de verschijnselen van opmerkzaamheid en associatie 1). Wel geeft hij kostbare wenken omtrent het psychologisch verloop van het abstractieproces. Wel zijn er verscheidene aanduidingen, die den weg wijzen naar 'n vruchtbaarder opvatting van het wezen der abstracte begrippen als 'n bizonder soort van relatiebegrippen 2). Wel liggen er in zulk 'n abstractieleer, als hij geeft, elementen, die kunnen voeren tot het inzicht in de constitutieve beteekenis

van intelligibele relaties voor de

1) Tegenover deze en dergelijke pogingen om het denken te herleiden tot 'n mechanica van voorstellingen, wel het verst doorgevoerd in Herbart's „Psychologie als Wissenschaft", staat de leer van Hegel, die het mechanisch verloop der voorstellingen beschouwt als 'n bizonder geval van het logisch denken: „auch die Association der Vorstellungen ist daher als Subsumtion der einzelnen unter eine allgemeine zu fassen" (Hegel, Encyclopädie der philos. Wissenschaften III, die Phil. des Geistes Par. 456, Werke VII 1, pg. 333); cf. O. Liebmann, die Association der Vorstellungen (in Analysis der Wirklichkeit3 pg. 466 v.).

2) Cf. b.v. W. Wundt, Logik3, 1 pg. 114: „bei den abstracten Begriffen bilden die Beziehungen selbst, die zwischen verschiedenen. Denkinhalten stattfinden, den Inhalt des Begriffs". In abstracte begrippen .,,haben sich Beziehungen zwischen mannigfaltigen Denkinhalten verdichtet, die nicht mehr in irgend einer sinnlichen Einzelvorstellung, die unter den Begriff fällt, sondern nur noch in einem als blosses Symbol gebrauchten Wort ihre angemessene Verkörperung finden können. Diese im einzelnen niemals zu durchlaufenden, wohl aber vermittelst des stellvertretenden Wortes in ihrem Gesammtresultat festgehaltenen Beziehungen bilden hier den Inhalt des Begriffs, hinter dem die Gegenstände und Eigenschaften, auf die der Begriff angewandt werden kann, ihrerseits als wechselende Nebenbestimmungen zurücktreten”. Cf. ook O. Liebmann, Ueber die Existenz abstracter Begriffe (in An. der W. pg. 486 v.v.).

ervaring zelve1) en die dan ook, tot volle ontwikkeling gekomen, z'n heele systeem uit z'n voegen zouden lichten. Maar Berkeley werkt deze dingen niet verder uit. Z'n relatieleer is weinig ontwikkeld. Zooveel evenwel is duidelijk, dat bij hem evenmin als bij Locke de relaties gegeven en dus werkelijk kunnen zijn, daar het gegevene, de „ideas”, alle enkelvoudig, relatieloos, concreet zijn: „fleeting, perishable passions" ). Maar hij maakt meer ernst met deze opvatting en laat zich verder met de vraag ('n vraag waarmee Locke zich zoo gekweld heeft) hoe we aan „general ideas" komen als alle „ideas" individueel zijn, gelijk ons bleek, niet in. Hij doet alsof „das Erkennen im Vorstellen aufginge" "), of, zooals Husserl zegt, alsof hierbij alsof „das Anschauen verstanden im gewöhnlichen Sinne „Voorstellen" von Acten der aüsseren oder inneren Sinnlichkeit die eigentliche intellectuelle Function wäre" 4). Hij verzuimt functie van ons kenver (b.v. bij z'n redeneering over de geometrische bewijzen mogen was. aangaande de eigenschappen van den driehoek) duidelijk te onderscheiden tusschen het ons toevallig voor den geest staande individueele object, dat den grondslag levert voor de abstractie 5), en het abstractum zelf, dat bij het begripsmatige denken het object is van de denkintentie. Hij ver

Hij doet

de eenige

1) In den loop der jaren zijn Berkeley's oogen steeds meer voor die beteekenis open gegaan, cf. Siris 253 (III 244); 264 (III 249). 2) Pr. of H. Kn. 89 (I 307).

3) H. Rickert, der Gegenstand der Erkenntnis, Einführung in die Transzendentalphilosophie, pg. 163.

4) Ed. Husserl, Log. Unt., II pg. 167.

5) Cf. A. Schopenhauer, die Welt als W. und V., II pg. 72 „wir schauen eines und denken an ein Anderes".

waarloost den „erkenntnistheoretisch fundamentalen Unterschied zwischen den symbolisch-leeren Bedeutungen und den intuitiv erfüllten" 1). Wanneer we de beteekenis van 'n woord verstaan, dan is dat toch heel iets anders dan het hooren van den klank van 'n woord, „oder das Erleben irgendeines gleichzeitigen Phantasma's 2). Reageerende tegen de dwaasheden van Locke's conceptualisme, miskent hij, daar hij over den aard van ons kenvermogen denkt als deze, het waar karakter van de abstractie in tegengestelde richting evenzeer als hij. De taak van het representatieve denken, waarvoor hij plaats laat, is geen andere dan ons te beperkt voorstellingsvermogen wat te hulp te komen. Afgezien van het feit, dat de individueele voorstelling haar vertegenwoordigend karakter alleen kan

1) E. Husserl, a. w. II, pg. 181.

[ocr errors]

2) ; A. Schopenhauer a. w., I pg. 77 ,,welch ein Tumult wäre dann in unserm Kopfe, während des Anhörens einer Rede, oder des Lesens eines Buches!" Cf. b.v. ook E. v. Aster, Untersuchungen über den logischen Gehalt des Causalgesetzes (Ps. Unt. van Lipps I 2, pg. 208 v.v.), en Th. Lipps, Bewusstsein und Gegenstände (Ps. Unt. I 1, pg. 33); O. Liebmann, Ueber die Existenz abstr. Begr. (in An. der W., pg. 494): „das begriffliche Denken besitzt eine vom intuitiven Vorstellen unabhängige psychische Realität"; cf. verder nog Dr. J. A. der Mouw's scherpzinnige bestrijding van Prof. Heymans' bewering in den eersten druk „Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen Denkens" pg. 474, dat begrippen niets anders zijn dan voorstellingen met scherp bepaalden inhoud, zoodat in de voorstellingen de begrippen, als 'n species ervan, reeds zouden vervat zijn (Dr. J. A. der Mouw, Kritische Studies over psychisch Monisme en Nieuw-Hegelianisme pg. 11 v.v.)

van z'n

[ocr errors]

Visible

[ocr errors]

verkrijgen juist door het reeds te voren gevormde begrip 1),
dat ze overbodig heet te maken 2), is de algemeenheid,
die ermee bereikt wordt, niets meer dan 'n associatieve
functie van de teekens (hetzij dan woorden, of „figures”,
of „ideas", cf. pg. 101 v.). En daarmee is Berkeley even
ver verwijderd van conceptualisme als van 'n logische of
kritische abstractieleer. Hij is nominalist, en dat wel in
'n mate als niemand voor of na hem, in zoover als hij
soms kennis mogelijk acht door middel van woorden,
waaraan in 't geheel geen "idea" beantwoordt 3).

[ocr errors]

Primaire en Uit Berkeley's abstractieleer volgt nu natuurlijk (zoosecundaire als ook reeds in de „Theory of Vision" was opgemerkt), qualiteiten. dat het onmogelijk is to frame in the mind a distinct abstract idea of visible extension, or figure, exclusive of all colour; and, on the other hand, to conceive colour, without visible extension" "). Waar het één is, daar is ook het ander: where the other sensible qualities are, there must these be also" 5). Het gaat niet aan te ver

extension" in the

[ocr errors]

mind".

[ocr errors]

1) „Allein dies Gelten von mehreren Dingen ist keine wesentliche, sondern nur accidentale Eigenschaft des Begriffs" A. Schopenhauer a. w., I pg. 80.

2) Ed. Husserl, a.

Logik', I pg. 47.

W.,

II pg. 177; cf. b.v. ook W. Wundt,

3) Pr. of H. Kn. 19 (I 251). Dat Berkeley in later jaren schuchterder is geworden en b.v. in de 3 ed. van z'n Alciphron de par. 5, 6, 7 van de 7th dialogue, waarin 'n scherpe bestrijding van de „,abstract ideas" stond, heeft weggelaten (II 323), doet hier niets ter zake. Beneden worden de verdere consequenties van B's nominalisme blootgelegd. Cf. pg. 127 v.

4) Th. of V. 130 (I 192); 121 (I 187).

[merged small][ocr errors][merged small]
[ocr errors]
[ocr errors]

motion",

"number".

klaren, dat b.v. uitgebreidheid „does exist without the mind, in unthinking substances", en tegelijkertijd, „that colours' sounds, heat, cold, and suchlike secondary qualities, do not; which they tell us are sensations, existing in the mind alone, that depend on and are occasioned by the different size, texture, and motion of the minute particles of matter" 1). Beide zijn gelijkelijk „in the mind and nowhere else". Wat van extension" geldt, is ook van Ook „figure', toepassing op de andere, door Locke „primaire" genoemde, qualiteiten: „where the extension is, there surely is the solidity", figure, and there the motion too" "), ook solidity" en „number"3); „in denying extension, you have denied them all to have any real existence" 4). Dit alles geldt natuurlijk, strikt genomen, nog alleen van „visible extension": "I speak of those which are perceived by sight" 5). Toch krijgt Locke's leer van de objectiviteit der geometrischmechanische qualiteiten, voor zoover ze steunde op waarneming derzelve door twee zintuigen, er 'n nieuwen stoot mee. Gesteld dat alle andere bezwaren, in de Th. of V." tegen common sensibles of sight and touch" ingebracht, niet golden, en toegegeven, dat de tastzin ons 'n werkelijkheid buiten den geest leert kennen, dan zou het toch reeds alleen hierom niet mogelijk zijn, dat we ook met den gezichtszin die werkelijkheid waarnemen, omdat het 'n onuitvoerbare abstractie zou insluiten.

1) Pr. of H. Kn. 10 (I 263).

2) Th. of V. 43 (I 147).

3) Pr. of H. Kn. 9 (I 262).

*) Dialogues between Hylas and Philonous 1st dial. (I 401).

5) Th. of V. 43 (I 147).

« ForrigeFortsæt »