Billeder på siden
PDF
ePub

towards Omniscience is much affected by the mind" 1). Al is het waar, „that the connexion of ideas does not imply the relation of cause and effect", ze kan dan toch dienen als „a mark or sign with the thing signified" 2). Hier is het „visual symbolism" van de „Th. of V." verwijd tot „a universal natural symbolism" 3). De general conclusions", die we trekken uit de constante relaties van successie en simultaneïteit, waarin de ideas" gewoonlijk optreden, zijn van ons standpunt gezien geheel willekeurig, en „not the result of any immutable habitudes or relations between things themselves, but only of God's goodness and kindness to men in the administration of the world" 4). Deze „steady consistent methods of nature may not unfitly be styled the Language of its Author, whereby he discovers His attributes to our view and directs us how to act for the convenience and felicity of life" 5), „and it is the searching after and endeavouring to understand this Language of the Author of Nature, that ought to be the employment of the natural philosopher" ").

Klaarblijkelijk is Berkeley hier in 'n vitieuzen cirkel geraakt. Het bestaan van 'n „Author of Nature", die „always operates uniformly", wordt bewezen uit de waarneming der regelmatigheden van successie en coëxistentie,

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors]

Doch voor oor

[merged small][ocr errors][merged small]

kunnen alleen dan geacht worden iets te bewijzen als het bestaan van 'n „Author of Nature", die „always operates uniformly", wordt aangenomen.

Doch niet alleen, dat dit bewijs op 'n petitio prinzakelijkheid cipii berust, er is ook voor causaliteit op den grondslag in Berkeley's van Berkeley's systeem in het geheel geen plaats, evenmin stelsel in als voor substantie. We hebben hier trouwens 'n veelszins 't geheel geen plaats. analoog geval met dat van de substantie. De „material substance" werd geloochend, en dan alle substantialiteit vereenigd in mind", terwijl al het andere phenomeen werd 1). Maar de gronden, tegen „material substance" aangevoerd, bleken fataal voor alle substance" ). Zoo ook hier. Aan de „ideas" wordt alle activiteit en oorzakelijkheid ontzegd, met grooten nadruk het bestaan van materieele tweede oorzaken bestreden ), om dan te besluiten tot het bestaan van 'n eerste oorzaak, the Author of Nature", „infinite Spirit" (en soms secundair, ook „finite spirits"), waarvan al het andere „effect" is. Maar de redenen, waarom Berkeley het bestaan van materieele tweede oorzaken bestrijdt, maken tevens onmogelijk het bestaan van eenige oorzaak hoegenaamd te aanvaarden. Materieele tweede oorzaken konden in 't kort hierom niet bestaan, omdat ze niet in de ervaring gegeven, niet waargenomen, niet gepercipieerd kunnen worden, en alleen aan het in de waarneming gegevene, het gepercipieerde

[blocks in formation]

realiteit toegekend kan worden, overeenkomstig het esse = percipi. Maar wordt de activiteit van de „infinite" of van eenige „other spirit" dan wel gegeven, waargenomen, gepercipieerd? 't Is duidelijk, dat Berkeley het niet kan meenen, om dezelfde reden, waarom het „ik" als het werkende nooit waargenomen, nooit „idea" kan worden. Ja zelfs de inward feeling" van de activiteit van z'n eigen „mind" moet immers óf 'n waarneming, 'n "idea" zijn, maar dan is daarmee ook geen activiteit gegeven, óf geen waarneming, geen "idea", maar dan bezit ze als „superinduction of the mind" in 't geheel geen realiteit. Waarom nu in het ééne geval aan de causale redeneering geldigheid toegekend, en in 'n ander, precies overeenkomstig geval, geweigerd? Als er sprake is van tweede oorzaken, dan zegt hij: "I do not perceive that anything is signified besides the effect itself" 1). „A spirit" daarentegen, ofschoon zelf onwaarneembaar, „can be perceived by the effects which it produceth" "). Hij bewijst daardoor, dat hij nog maar gedeeltelijk boven Locke's naïeve causaliteitstheorie 3) uit gegroeid is. Dit meten met twee maten is in elk geval niet te rechtvaardigen. Maar waarom überhaupt naar 'n oorzaak gevraagd van de reeks „fleeting, perishable passions"? 'n Feit is het, dat we het doen. Berkeley had dat feit kunnen onderzoeken en verklaren op de wijze, waarop hij dat noodig vond. Maar in geen geval had hij het recht metaphysische kennis te baseeren

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]
[ocr errors]

Waartoe de substitutie

op iets, dat volgens zijn beginselen niets dan 'n fictie kan zijn.

We komen tot deze conclusie: Berkeley geeft voor het bestaan en het gebruik van de begrippen „substantie" en causaliteit" geen voldoende psychologische verklaring, evenmin als voor beider transscendente beteekenis, voor zoover hij er die aan toekent, 'n behoorlijke logische rechtvaardiging.

Nog 'n ander bezwaar van Berkeley tegen het aannemen van tweede oorzaken was, dat ze niets verklaren. van „kracht” Wanneer we het vallen van 'n steen toeschrijven aan de zwaartekracht, vraagt Berkeley: „how are we enlightened God" dient. by being told, this is done by attraction" )? Inderdaad

of,, causali

[ocr errors]

teit" door

[ocr errors]

door het aannemen van 'n kracht is 'n verschijnsel niet
verklaard. Maar welk licht wordt er ontstoken, wanneer
we voor „kracht" zeggen "will"? Wanneer op de vraag:
,, waarom verwekt 'n papaver slaap?" ten antwoord wordt.
gegeven: „omdat 'n geest het zoo wil", zegt dat iets meer
dan het bekende antwoord uit Molière's Malade imaginaire:
,,quia est in eo virtus dormitiva"? Kunnen we het feit, dat
verschillende lichamen elkander met versnelde beweging
naderen, en dat de grootte der versnelling omgekeerd even-
redig is met de kwadraten der afstanden beter afleiden uit
'n wil", dan uit de zwaartekracht"? Het is natuurlijk
evenmin uit het één als uit het ander af te leiden.
„Is the name „„God"", after all, more intelligible than
the unperceived and unperceiving „ „matter"" and
that Berkeley had dislodged on account of their unintelli-

[ocr errors]
[ocr errors]

force""

1) Cf. pg. 171.

gibleness?" 1). En „if both words are meaningless, what gain or satisfaction to reason is there in substituting one meaningless word for another meaningless word, which, on account of its meaninglessness, had been already dismissed” 2). Maar

1) Fraser, Berkeley (Philos. classics van Blackwood), pg. 152. 2) Ibidem. De theorieën van Empedokles, ja van Thales af, over Giordano Bruno en Kepler, tot Schopenhauer, Fechner en Riemann toe, hoewel in menig opzicht van Berkeley afwijkend, doen door het anthropomorphisme in hunne beschouwing der natuur dezelfde overwegingen opkomen. Schopenhauer, die Welt als W. und Vorst. (ed. Grisebach, I pg. 149): „bei der vollendeten Aetiologie der ganzen Natur müsste dem philosophischen Forscher doch immer so zu Muthe sein, wie Jemanden, der, er wüsste gar nicht wie, in eine ihm gänzlich unbekannte Gesellschaft gerathen wäre, von deren Mitgliedern, der Reihe nach, ihm immer eines das andere als seinen Freund und Vetter präsentirte und so hinlänglich bekannt machte: er selbst aber hätte unterdessen, indem er jedesmal sich über den Präsentirten zu freuen versicherte, stets die Frage auf den Lippen: „„Aber wie Teufel komme ich denn zu der ganzen Gesellschaft?"". Daar zou weinig verandering in gekomen zijn, wanneer ze hem voorgesteld waren als familie van hemzelf. Want dezelfde Schopenhauer moet, op de vraag wie hij was, eens ten antwoord gegeven hebben, dat het hem 'n lief ding waard zou geweest zijn, wanneer de vrager hem dat had kunnen zeggen. „Aus einem Realprincip, welches, wie.... der Wille Schopenhauer's, einzig und allein durch qualitative Merkmale bestimmt gedacht wird, das Universum, die von quantitativ bestimmten Gesetzen nach allen Richtungen durchzogene und regulirte Natur zu begreifen.... das ist und bleibt, für menschliches Denken, ein Ding der Unmöglichkeit [het omgekeerde is natuurlijk evenzeer onmogelijk]. „ „Aber Unmögliches soll man eben nicht verlangen"". Gut! so lautet die Antwort, dann komme man uns auch nicht mit der grenzenlosen Prätention, die Welt erklärt zu haben" (O. Liebmann, Philosophischer Wert der mathematischen Naturwissenschaft, in An. der Wirkl. pg. 304). „Ein wunderlicher Wille, der wollen soll, er mag wollen

« ForrigeFortsæt »