Billeder på siden
PDF
ePub

zedelijk leven, is het hem toch hoofdzakelijk te doen. Bij deze theoretische beschouwingen blijkt hij evenwel ook de „practical morality" niet geheel uit het oog verloren te hebben, want elders lezen we: „the end of all moral speculations is to teach us our duty" ). Dit kan: „an anatomist can give very good advice to a painter or statuary" ). „And thus the most abstract speculations concerning human nature, however cold and unentertaining, become subservient to practical morality; and may render this latter science more correct in its precepts, and more persuasive in its exhortations" 3). Reeds bij de dispositie van de stof, in den aanvang van z'n Treatise on Human Nature", spreekt hij duidelijk uit, dat de ethische vragen hem de meeste belangstelling inboezemen. „Sensations" vallen dadelijk buiten het bestek, ,,and as the impressions of reflexion, viz. passions, desires, and emotions, which principally deserve our attention 1), arise mostly from ideas, 't will be necessary to reverse that method, which at first sight seems most natural, and in order to explain the nature and principles of the human mind, give a particular account of ideas, before we proceed to impressions" 5). En aan het einde van het eerste deel der „Treatise" „Of the understanding", als hij zal overgaan tot de behandeling van "Of the passions" en „Of morals", zegt hij: „'t is now time to return to a

[ocr errors]

1) Enq. c. pr. M. I (Ess. II 171; cf. ook 253).

2) J. H. Burton a. w., I pg. 113.

3) Tr. III III 6 (II 374).

4) Ik cursiveer.

5) Tr. II 2 (I 317).

more close examination of our subject" 1). Uit alles blijkt, dat Hume de kenleer beschouwt als voorwerk en grondslag van de ethiek, die 't eigenlijke doel is, waar hij op af gaat.

Maar dat voorwerk en die grondslag zijn dan ook van overwegenden invloed op het overige. De ethiek, in beteekenis als hoofdzaak beschouwd, is bij Hume poste rieur aan en gemodelleerd naar de vooraf onafhankelijk daarvan bewerkte kenleer. Het is waar: „diese Untersuchungen [over de affecten, zedelijkheid en godsdienst] werden weit weniger als z.B. bei Hobbes und Locke namentlich mit den moralischen Begriffen geschieht, in die letzteren [über den Verstand] hineingezogen" "). Op menig punt zal de ethiek van Hume zelfs anders blijken te zijn dan men bij z'n kenleer zou verwachten. Toch: „die Grundrichtung bleibt im wesentlichen dieselbe” 3). Z'n ethiek draagt, in haar geheel, de signatuur van z'n kenleer. Er is veel in de eerste, dat uit de laatste z'n verklaring moet vinden, terwijl omgekeerd z'n ethiek buiten haar terrein op z'n denkbeelden geen noemenswaardigen invloed oefent.

doch model

leert haar goeddeels naar de eerste.

geschrift.

Ter bereiking van m'n doel, de beantwoording der Plan van dit vraag naar de verhouding van Hume's kenleer en ethiek als proeve van den invloed eener empiristisch-skeptische kenleer op dat studievak, zal het noodig zijn na te gaan: eerst wat z'n kenleer ons leert omtrent de menschelijke

1) Tr. I IV 6 (I 543).

*) E. Grimm, Zur Geschichte des Erkenntnissproblems von Bacon zu Hume 1890, pg. 442.

3) Ibidem.

kennis in het algemeen, dan welke gevolgen dit bij hem feitelijk heeft en eigenlijk behoorde te hebben voor onze kennis op 'n bepaald gebied, dat der ethiek. M'n arbeid vervalt dus in twee hoofddeelen: 'n kennistheoretisch en 'n ethisch deel. Als inleiding gaat, tot recht verstand van Hume's kennistheoretisch standpunt, waardoor het geheel zijner denkbeelden beheerscht wordt, 'n deel over de voorloopers van Bacon tot Hume vooraf.

Wijze van citeeren.

Twee recen

sies van Hume's denkbeelden.

Hume wordt geciteerd naar de uitgave van Green en Grose (voor 't eerst gedrukt in 1874) in 4 deelen: 2 deelen „A Treatise on Human Nature" en 2 deelen „Essays", die z'n overige philosophische geschriften bevatten. Behalve deel en bladzijde van deze uitgave wordt, voor wie 'n andere gebruikt, ook aangegeven de titel en, zoover mogelijk, „book", „part" en "section", naar Hume's oorspronkelijke indeelingen, van het geschrift, waarnaar verwezen wordt.

Zooals bekend is, bezitten we de denkbeelden van Hume in twee recensies. De eerste is vervat in de „Treatise on Human Nature", „which I composed", zooals hij in 'n brief aan Gilbert Stuart verklaart, „before I was fiveand-twenty"). Het 1ste en 2de boek, „Of the understanding" en "Of the passions", gaf hij uit in 1739, het derde, „Of morals", in 1740. 'n Overwerking van het 1ste boek van de „Treatise" vinden we in z'n „An Enquiry

[blocks in formation]

concerning Human Understanding", in 1748 anonym verschenen onder den titel van „Philosophical Essays concerning Human Understanding", tegelijk met 'n zeer korte overwerking van het tweede boek in „A Dissertation on the Passions". De overwerking van het derde zag in 1751 het licht onder den titel „An Enquiry concerning the principles of Morals", "which", zegt Hume in z'n korte autobiographie, „is of all my writings incomparably the best" 1). Voorts zijn van zijn hand nog verschenen tal van geschriften, veelal „Essays", over 'n bonte reeks van onderwerpen, voornamelijk op het gebied van moraal, politiek, oeconomie en godsdienst.

Voor z'n eerste geschriften wil hij later de verantwoordelijkheid niet meer dragen. Alleen naar z'n latere wil hij zich beoordeeld zien. „The author desires", zoo besluit de „Advertisement" bij de uitgaaf zijner tweede recensie, „that the following pieces may alone be regarded as containing his philosophical sentiments and principles❞ 2). Door het gering succes van de „Treatise" is hij tot bewustzijn gekomen of his error in going to the press to early". Daarom is hij aan het werk getogen „to cast the whole anew in the following pieces, where some negligences in his former reasoning and more in the expression, are, he hopes, corrected".

Dat Hume in later jaren zoo stond tegenover z'n vroegere publicaties kan van groot gewicht zijn voor de geschiedenis van z'n geestelijke ontwikkeling. Maar de

1) My own life (Essays I, pg. 4).

2) Ess. I, V (Advertisement).

gedachten, die hij door genoemde publicaties aan het geestelijk bezit der menschheid toegevoegd heeft, kunnen er niet op commando weer uit geelimineerd worden. Hun al of niet voortbestaan en voortwerken hangt af van hun beteekenis, niet van den wil van den auteur, en ze blijven staan op naam van hun vader. Nu is de inhoud van de „Treatise" van zeer groot belang voor de denkrichting, waarvan we Hume als representatief persoon beschouwen. Daarom wordt in deze studie, voor zoover noodig met aanwijzing der verschillen, zoowel van z'n vroegere als van z'n latere geschriften gebruik gemaakt. Ik zal mij daarbij moeten getroosten, dat hij in deze manier van doen ziet „a practice very contrary to all rules of candour and fair-dealing" en 'n sterk staaltje „of those polemical artifices, which a bigotted zeal thinks itself authorised to employ" 1).

We doen dat met te meer gerustheid, omdat de „Enquiries", behalve ten opzichte van enkele opvattingen over mathesis 2) en ethiek, eigenlijk niet veel meer zijn dan excerpten uit de „Treatise". Wel is de stemming sedert het eerste optreden 'n andere geworden 3). De lijnen worden niet zoo krachtig doorgetrokken. De scherpe punten, die voor het gezond verstand al te aanstootelijk

1) Ess. I, V (Advertisement).

) Cf. Dr. E. Meyer, Humes und Berkeleys Philosophie der Mathematik vergleichend und kritisch dargestellt 1894, (Afl. III van de Abhandlungen zur Philosophie und ihrer Geschichte herausgegeben von Benno Erdmann) pg. 53.

3) Cf. W. Brede, der Unterschied der Lehren Humes im Treatise und im Inquiry 1896, (Afl. VII van bovengen. Abhandlungen) pg. 41.

« ForrigeFortsæt »