INHOUD. Inleiding. Kenleer en bizondere wetenschappen (1)1). Kenleer en ethiek (3). Empiristisch-skeptische kenleer en ethiek (4). Hume's kenleer en ethiek (5). Niet verouderd (5). Hume heeft zelf verband gewild tusschen kenleer en ethiek (6). Acht de laatste van 't meeste belang (7), doch modelleert haar goeddeels naar de eerste (9). Plan van dit geschrift (9). Wijze van citeeren (10). Twee recensies van Hume's denkbeelden (10. Dispositie van de stof (13). Van Bacon tot Hume. Ontevredenheid met het bestaande in de philosophie (15). In elk opzicht (16). Hoopvol 'n nieuw begin gemaakt (17). 't Onderzoek van den geest treedt op den voorgrond (18). Ook hier nieuw begin (19). Rationalisme (19). Empirisme (19). Engelsch empirisme (20). Francis Bacon. Z'n bezwaar tegen de bestaande weten. schappen (21). Idolen – ficties (22). Ervaring - bron van kennis (23). ') De cijfers in deze inhoudsopgave duiden pagina's aan. Methode van bewerking (23). Inductie (24). Practisch doel (25). Naïef realist (25). -- Thomas Hobbes. Z'n doel (26). Qualitates sensibiles ficties (26). Zintuigelijke waarneming - bron van objectieve ken. nis (27). Z'n materialisme (27). Z'n zuivering van onze kennis (29). Ervaring (29), levert geen wetenschap (30). Z'n nomina. lisme (31). Tegenstrijdigheid tusschen empirisme en rationalisme binnen het systeem van Hobbes (31). Het bankroet van het empirisme (33). John Locke. Wat hem mishaagt in de wetenschap zijner dagen (33). Z'n doel (34). Grenzen onzer kennis (35). Daartoe onderzoek naar den oorsprong ervan (35). Zuiver psychologisch onderzoek (36). Methode van introspectie (36). Ervaring en waarneming (37). Locke's bestrijding van de leer der aange boren begrippen (37). Bronnen onzer kennis: sensation" en reflexion" (38). „Simple ideas" (40). Ten opzichte van deze de geest zuiver passief en receptief (41). Sporen van activiteit (41), worden op den achtergrond geschoven (42). De geest, bij alle activiteit, beslist improductief (43). "Complex ideas" (43) herleidbaar tot simple ideas" (43). B.v. „Of power" en Of cause and effect" (43). Locke's algemeen procédé daarvoor. Z'n dogmatisme (46). Z'n inconsequent, bemiddelend standpunt (47). Tegenstrijdigheden in z'n systeem (49). Het uitgangspunt onzer het enkelvoudige (49). Het uitgangspunt onzer ken. het samengestelde (49). Objectieve geldigheid onzer ken. nis (51). Alleen „simple ideas" komen daarvoor in aanmerking (52). „Ideas of primary qualities" (52). „Ideas of secondary qualities" (53). Verhouding dezer beide soorten tot elkander (54). Allebei "real" en ,true" (56.) Van de „complex ideas" „modes and relations" "real" (57). „Substance" (57). „General idea of substance" (57). „Particular substances": „material" en „spiritual" (58). „Nominal essence" (59). „Real essence" onbekend kennis nis (60).,,Nominal essence". - „false" (61). „Sensitive knowledge” (61), geeft „real and instructive propositions" (62), doch alleen ten opzichte van „particulars" (63). Geen natuurwetenschap (63). Oordeelen van algemeene geldigheid en innerlijke noodzakelijkheid „verbal and trifling” (63). Eigenlijk al onze oordeelen „verbal and trifling" (64). Intuïtieve en demonstratieve kennis (65), geldt nu eens enkel „ideas" (66), dan weer „existence" (66). „Intuitive knowledge of self" (67). Demonstrative knowledge of God" (68). Voor beide in de „Essay" geen plaats (68). „Real essence" toch kenbaar (68). „Nominal essence" gedeel. telijk "real" (69). In zoover ook niet willekeurig (69). Approxi matieve kennis van „real essence" (70). Ten opzichte van „substances" toch ook general certain propositions" (71). En sommige nog wel geheel onafhankelijk van de ervaring ontstaan (72). Mathematische en moreele kennis (72), bezit „general certainty" (72). Moest „trifling" zijn (73), doch is instructive" (73). Ook "real", objectief geldig (73). Onverklaarbaar (74). De geheele "Essay" 'n onhoudbaar compromis tusschen tegenstrijdige beginselen (75). Locke's beteekenis (75). De tegenstrijdige elementen van z'n systeem gaan uiteen (77), Leibniz (77). George Berkeley. Doel en methode (77). "Theory of Vision". Doel (78). Methode (79). Isoleering van de „ideas of sight and touch" (79). Afstand (80). Grootte, situatie, figuur (80). Getal (83). Motion" (84). Het eigenlijk voorwerp van den gezichtszin (84) „only in the mind" (84). Gezichtsindrukken en tastindrukken - totaal heterogeen (85). Gezichtsindrukken teekens van tastindrukken (85). Geen noodzakelijk verband tusschen beide (87). Alleen habitual connexion" (89). Deze slechts door ervaring te kennen (90). „Visual language" (91). Misverstand ten opzichte van de strekking der „Theory of Vision" (94). 'n Inleiding tot de „Treatise concerning the Prin ciples of Human Knowledge" (95). Abstractieleer (95). Locke's conceptualisme (95) door Berkeley bestreden (95), niet op grond van 'n misverstand (97). Berkeley's nominalisme (99). Ontkend, wegens z'n geloof aan het bestaan van "general ideas" (99). Gehandhaafd (101), wijl de algemeenheid, waarvoor hij plaats laat, neerkomt op niets anders dan gemeenschappelijke benaming (102). Hij doet hierbij alsof voor. stellen" de eenige functie van ons kenvermogen was (104). Primaire en secundaire qualiteiten (106). „Visible extension" ,,in the mind" (106). Ook „figure", "motion", "solidity", „number" (107). „Tangible extension" eveneens in the mind" (108). Alle qualiteiten gelijkelijk „in the mind" (109). „Extension" in Berkeley's zin niet oneindig deelbaar (109). Geen vacuum (109). Eigenlijk ook geen ,extension" noch "body" hoegenaamd (110). „Motion" (111) en tijd evenmin (112). Onop gemerkt door verwarring van "feeling" en „felt thing", beide door het woord "idea" aangeduid (113). „Substance" (114). Twee begrippen ervan bij Locke (114). Het eerste overbodig (114), en onbestaanbaar (115). Ook het tweede zonder reden van bestaan (116), en volstrekt zonder beteekenis (117). Bij den niet-philosooph onbekend (118). Door philosophen uitgedacht (120). Onmogelijk zijn" en "waargenomen-zijn" van elkaar te abstraheeren (121). Onmogelijk ideas" en mind" van elkaar te abstraheeren (123). Geen „unthinking substratum" (123). De ,,ideas" kunnen geen transscendent „zijn" vertegenwoordigen (123). Esse percipi (126). Ultra-nominalistisch atomisme (127). Berkeley - tegenvoeter van Spinoza (128). Moeilijkheden uit den weg geruimd (129), door Locke met zichzelf in overeenstemming te brengen (132). Absolute of relatieve negativiteit? (132). Tertium datur tusschen afspiegelingstheorie en subjectief idealisme (134). Berkeley meent alle bezwaren tegen z'n leer te kunnen weerleggen (135). Naïef realisme (137). ,,Self" (140) - als spiritual substance" (140); als „spiritual - agent". Inactivity of ideas" (140). Berkeley wil geen pan-idea- David Hume. Z'n verhouding tot de voorgangers (184). |