Billeder på siden
PDF
ePub

U, Hooggeleerde OFFERHAUS en GoosZEN, Hoogleeraren vanwege de Ned. Herv. Kerk, blijf ik erkentelijk voor hetgeen ik van U heb mogen leeren.

Voor de studie op het gebied, dat ik met deze dissertatie betreed, heb ik het meeste te danken aan het verkeer met m'n vriend Prof. Dr. M. A. van Melle. Dat ook hij tot de overledenen behoort, werpt voor mij eveneens 'n schaduw over de blijdschap bij haar beëindiging. Zn heengaan heeft, gelijk in zooveler leven, ook in het mijne 'n groot ledig achtergelaten. Met innige dankbaarheid en diepen weemoed denk ik terug aan onze bijna wekelijksche samenkomsten gedurende de weinige jaren van z'n Hoogleeraarschap te Amsterdam. Genotvolle, onvergetelijke uren, waarin ik voor studie en leven zooveel van hem leerde! Welke beloften z'n vroegtijdige dood heeft verijdeld, kunnen zij eenigszins beseffen, die, als ik, het voorrecht hadden hem te hooren, zooals hij zich in vertrouwelijk gesprek op z'n studeerkamer kon laten gaan. Met genialen greep werden telkens verrassende perspectieven geopend op zeer verschillende terreinen van wetenschap en forsch de hoofdlijnen aangegeven voor allerlei, dikwijls imposante, projecten, waarmee z'n rijke, machtige geest vervuld was, doch die z'n broze, ondermijnde lichaam hem belette af te werken en uit te voeren. Zooals hij door z'n leermeester, Prof. Dr. G. HEYMANS, kort na z'n overlijden geteekend werd, staat hij inderdaad in m'n herinnering voor mij, en ik kan mij het genot niet ontzeggen dit beeld hier 'n plaats te geven: „. • een man van grooten ernst en niet minder grooten eenvoud; die aan zichzelf de hoogste eischen stelde en niets vroeg van de wereld; wiens wetenschappelijke zin nooit in den weg stond aan de warmte van zijn gemoed; in wiens ruimen geest plaats was voor de abstracties. der school en den rijkdom van het leven, voor streng

methodisch onderzoek en voor de innigste religieuse aspiratiën". Even te voren spreekt dezelfde over de vele zaden, die van Melle, met z'n rijke en diepe persoonlijkheid, in z'n korte leven heeft uitgestrooid. Welnu, zoo er in dit proefschrift hier of daar iets zijn mocht, dat men waard acht als de vrucht van zulk 'n zaad beschouwd te worden 'n weemoedige vreugd zou het mij zijn den lof ervoor te zien in het licht van 'n kleine hulde aan de nagedachtenis van den diepbetreurden doode.

Hebben de jaren genomen ze hebben ook gegeven. Ook van U, Hooggeleerde CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE, ben ik in den eigenlijken zin van het woord geen leerling. Maar U hebt bij het aftreden van Professor VAN MANEN welwillend de taak van het Promotorschap overgenomen. En nu is voor mij het meest verblijdend gevolg van het verlate verschijnen mijner dissertatie, dat dezelfde omstandigheden, waardoor dit veroorzaakt werd, mij in meer persoonlijke betrekking tot U hebben gebracht en U van Promotor voor mij hebben doen worden tot 'n vaderlijken vriend. Uwe hartelijke sympathie in moeilijke tijden is mij tot steun en zegen geweest. Zonder Uwe aansporing en bemoediging zou m'n proefschrift stellig nog veel later en misschien in 't geheel niet gereed gekomen zijn. Bij het schrijven ervan hebt U mij menigen goeden wenk gegeven, doch mij over 't geheel m'n eigen weg laten gaan. Het is niet de geringste voldoening van het voltooien dezer studie, dat het mij de gelegenheid biedt U op deze plaats m'n warmen dank te betuigen voor alles, wat U mij in de jaren, die eraan voorafgingen, geweest zijt.

Aan allen, door wier liefde en vriendschap God mij in vroeger of later tijd heeft gesteund en verkwikt, zij dit boek toegezonden als 'n gering bewijs van groote dankbaarheid voor hetgeen ik in en door hen ontving.

Ten slotte eenige opmerkingen voor degenen, die met dit geschrift niet dan oppervlakkig willen of kunnen kennis maken. Licht rekenen zij mij als 'n gebrek in de samenstelling daarvan toe, wat ik opzettelijk en welbewust, op m. i. goede gronden, aldus heb bedoeld, en, dikwijls niet zonder inspanning, tot stand heb trachten te brengen. Ik heb het er namelijk op toegelegd hetgeen ik omtrent de denkbeelden der door mij besproken auteurs wenschte mee te deelen zooveel mogelijk telkens te laten uitloopen op en te staven door één of meer citaten uit hun werken. Dat vele citeeren kan den schijn wekken alsof men hier niet te doen had met 'n persoonlijke verwerking en kritische behandeling der stof. Door te refereeren en te vertalen, in plaats van in het oorspronkelijk te citeeren, had ik zonder veel moeite dien schijn kunnen vermijden. Dat zou, wat het beheerschen van het materiaal aangaat, zelfs gemakkelijker geweest zijn dan wat ik nu deed. Daar vertalen hier in de meeste gevallen op omschrijven had moeten uitloopen, ware de omvang van het boek er tevens door verdubbeld geworden. Maar de waarde ervan zou er m. i. niet door toegenomen zijn. Ik heb er althans niet toe kunnen besluiten. En wel, afgezien nog van het ongewenschte eener te groote dissertatie, om de volgende redenen.

Alleen door formeel citaat, met behulp van aanhalingsteekens, kan in 'n boek als dit vermeden worden, dat de lezer zich telkens moet afvragen wie nu eigenlijk aan het woord is en nu eens aan den denker, die besproken wordt, toedicht wat persoonlijke opvatting is van den schrijver, wiens boek hij in handen heeft, dan weer den laatste voor den zegsman aanziet van wat eigendom is van den eerste. Zelf heb ik te dikwijls den last daarvan ondervonden om hem niet aan anderen te willen besparen.

Behalve dat ook het controleeren erdoor vergemakkelijkt wordt, heeft het sprekend invoeren der verschillende personen nog het voordeel, dat, ten minste naar mijn smaak, 'n boek als ik hier bedoelde te geven er altijd door wint aan levendigheid:

De citaten werden niet in het hollandsch overgezet, vooreerst, omdat er toch veel uitdrukkingen in voorkomen, die 'n soort van technische beteekenis gekregen hebben en onverstaanbaarder worden door ze te vertalen. Dan, omdat 'n vertaling (ik denk b.v. aan het inslaand latijn van Bacon of het sierlijke engelsch van Berkeley) altijd verliest. Eindelijk, omdat het overbodig is: wie, in ons land, leest over de hier ter sprake komende onderwerpen, verstaat ook wel de talen, waarin geciteerd wordt.

Zooals de titel aangeeft, heeft men hier voor zich het eerste deel van 'n grooter geheel. Toch kan het ook wel op zichzelf staan. Het bevat de grondtrekken eener geschiedenis, en dus kritiek, van het engelsch empirisme in de 17e en 18e eeuw. De bestudeering daarvan blijft van belang, zoolang als Schopenhauer gelijk heeft met z'n beweren, dat men, om Kant [en dus de geheele, met hem in betrekking staande, nieuwere wijsbegeerte] recht te kunnen verstaan, goed op de hoogte behoort te zijn van de empiristische en van de rationalistische reeks denkers, die aan hem voorafgingen (A. Schopenhauer, Kritik der Kantischen Philosophie, ed. Grisebach, Dl. I, pg. 535). Wie met de eerste, en eenigermate ook met de laatste, nader bekend wenscht te worden, zal, naar ik hoop, de volgende bladzijden niet geheel te vergeefs doorlezen.

VELSEN, Mei 1907.

« ForrigeFortsæt »